Uit: Vrede; officiëel orgaan van het Vredes Studie Bureau en de vredesgroepen in Nederland, jrg 8, 1935, no 7-8, 01-07-1935 (Delpher)


DE KERK EN DE OORLOG.

In de z.g. beschaafde landen is de christelijke godsdienst de algemeen erkende en ofschoon deze godsdienst de naastenliefde predikt en tevens leert, dat men niet zal dooden en dat hij, die door het zwaard leeft door het zwaard zal vergaan, zijn de zeer christelijke staten in en buiten Europa ten alle tijde bereid elkaar te vuur en te zwaard te verdelgen en de gemeenste en onmenschelijkste strijdmiddelen uit te denken, welke slechts te bedenken zijn.

Nu zou men dit nog kunen wijten aan de verdorvenheid van de menschen, waartegen de kerk, verkondigstervan de christelijke leer, tervergeefs zich teweer stelt. Eilacy, niets is minder waar. Zoodra oorlogsgevaar dreigt en de regeeringen haar legers mobiliseeren, haast de geestelijkheid, protestantsche, zoowel als roomsche, zich om deze maatregelen te sanctioneeren met allerlei vrome woorden en schijnheilig gebazel.

Dan is er plotseling geen sprake meer van den eenen god, maar wordt er alleen nog maar gebazeld over den god der vaderen, of over onze god, of de god van Duitschland; kortweg, er blijkt dan een heel  heirleger góden te bestaan in deze z.g. christelijke wereld en de kerk valt uiteen in allerlei nationale kerken en kerkjes, die alle eenzelfde soort doel hebben n.1. de overwinning van het eigen leger af te bidden.

Priesters zegenen kanonnen en tanks en in de toekomstige oorlog zullen wij het logischerwijze beleven, dat de geestelijkheid de zegen van den nationalen god afsmeekt over de gifgassen, welke in het vijandelijke land gestrooid zullen worden. Waarom ook niet; mijn strijdt immers altijd voor een rechtvaardige zaak en wat deert het de geestelijkheid, dat er in den bijbel staat. Gij zult niet dooden!

Onverstoord predikt zij: Gij zult wèl dooden; hoe meer vijanden, des te liever; maar toch staat er ook in den bijbel. Hebt Uw vijanden lief; doet wel degenen, die U haten; bidt voor degenen, die U geweld aandoen.

In vredestijd — voorzooverre men daarvan dan spreken kan — wordt dit alles verkondigd, maar voor de verkondigers is het een phrase gebleven en zal het een phrase blijven, want zij gaan rustig door moordwerktuigen te zegenen en te bazelen over den god-der-vaderen enz.

Het is niet waar, dat in Europa en de verdere z.g. beschaafde wereld één god "wordt aangebeden, ook niet in en door de kerk. De huidige godsdienst staat in dat opzicht niet hooger, dan de Romeinsche; ook in dien tijd had elke stad (staat) zijn eigen góden, die doodelijk vijandig waren tegen de góden der andere steden (staten); ook in dien tijd smeekten de priesters de hulp en bijstand der eigen góden af; maar zij speelden dan ook niet de comedie, dat zij buiten oorlogstijd één god vereerden, die de wereld regeert.

Zij waren zelfs consequenter, probeerden zoo mogelijk de góden der tegenpartij om te koopen. Bij het beleg van Alba Longa brachten de Romeinen — aangezien het beleg jarenlang duurde — in hun legerplaats enorme offers aan de góden der Alba Longeezen, die in de tempels binnen de stadsmuren hun verblijf hadden.

De bewoners der belegerde vesting waren zoo bevreesd voor de uitwerking van deze geweldige offers, dat zij hun góden in de tempels vastbonden, om te voorkomen, dat zij naar de Romeinen zouden overloopen.

Desondanks is de stad gevallen, niet omdat de góden voor de Romeinsche verleiding bezweken, niaar omdat een priester uit Alba Longa de stad verried aan den vijand.

Merkwaardigerwijze heeft de thans levende priesterwereld dit kunststukje nog niet afgekeken (ik bedoel hiermede het omkoopen der góden; over het verraad zullen wij niet spreken).

Maar misschien beleven wij dit nog wel eens; men zou het eens kunnen probeeren met den Duitschen god van Alfred Rosenberg; wellicht bezwijkt hij.

Eigenlijk is Rosenberg consequent, want Duitschland bereidt zich, evenals alle andere landen, voor op een nieuwen oorlog en dan schaft toch elk land zich een eigen nationalen god aan; waarom zou men dit dan niet van te voren doen; hij behoort immers bij de oorlogsuitrusting.

De houding der kerk zou alleen maar belachelijk zijn en men zou rustig kunnen afwachten tot dit instituut zichzelf had afgeschaft, omdat le ridicule tue (het belachelijke is doodelijk), ware het niet, dat ondanks alles de kerk nog altijd een zoo grooten invloed heeft op een groot deel der burgers en alle leugens en bedrog, die door de regeerders worden aangewend om de oorlogsvoorbereiding en de oorlog zelf tot een rechtvaardige zaak te liegen, door de kerk worden goedgekeurd en gesteund.

Daarom gelooft de menigte des te eerder in de rechtvaardigheid van de nationale roof- en moordpartij, welke door de eigen regeering als „heilig” recht wordt verkondigd en voorgesteld. Wij kunnen er zeker van zijn, dat wanneer Mussolini binnenkort Abessynië telijf gaat, de priesters gereed zullen staan om de uitrukkende troepen en de wapenen te zegenen en de zegen des hemels af te smeeken.

De kerk doet in elk land mede aan de nationale politiek en aan de nationale oorlogsvoorbereiding, ongeacht de mindere of meerdere mate van schijnheiligheid, waarmede zij dit tracht te verbloemen en ongeacht het feit, dat zij onafgebroken de comedie opvoert, dat alle geloovigen één god aanbidden.

Zooveel staten, zooveel góden, evenals in Rome.

Wel wordt er inderdaad door en in alle z.g. beschaafde landen één god aangebeden, maar deze is de Mammon; ter zijner eere worden millioenen uitgebuit en uitgehongerd en zullen millioenen worden afgeslacht, wanneer de tijd daartoe volgens de hoogepriesters van dezen god, zal zijn aangebroken.

Deze god wordt echter in de kerken officieel niet vereerd.

De kerk zal echter doorgaan en de menschenuitbuiting sanctioneeren, tot zij zichzelf zal hebben vernietigd, of tot zij vernietigd wordt.

Mr. Drs. A. BORGER.